Deze analyse is gericht op de identificatie van de aspecten van hernieuwbare energie die mogelijke gevolgen hebben voor de natuurwaarden van de Waddenzee en in hoeverre de huidige basismonitoring deze aspecten meeneemt. Tekortkomingen worden gesignaleerd en plannen gemaakt voor basismonitoring. Specifieke aandacht wordt gegeven aan:
De aandacht is beperkt tot de drie bovengenoemde vormen van hernieuwbare energie in verband met het ontwikkelstadium waarin ze verkeren. In de nabije toekomst zullen ook andere vormen van hernieuwbare energie in aanmerking komen voor nadere analyse. Gedacht kan worden aan:
Het huidige dossier richt zicht zich vooral op de natuurwaarden en de monitoring daarvan. Landschapswaarden zijn echter ook van belang. De openheid en het weidse karakter van de Waddenzee is bijvoorbeeld één van de instandhoudingdoelstellingen van Natura 2000-gebied Waddenzee waaraan getoetst moet worden. Het waddengebied is één van de weinige plekken in Nederland waar men nog rust, ruimte en weidsheid kan ervaren. Het is voor natuur en mens belangrijk om gebieden te behouden met een open horizon. Bij de plaatsing van windmolens in het waddengebied, moet dan ook goed worden gekeken naar de effecten op landschap en natuur.
In de praktijk bestaat er veel onduidelijkheid over hoe, en met welke criteria, deze effecten getoetst kunnen worden. Er is een handreiking waardering landschappelijke effecten van windenergie ontwikkeld door H+N+S Landschapsarchitecten ROM3D (2013). De intentie is om bij te dragen aan een goede en eenduidige toetsing in de MER van de visuele effecten van windturbines op het landschap. Daarnaast biedt deze handreiking inspiratie om tijdens het ontwerpproces van een windturbinepark na te denken over de relatie tussen windturbines en (beleving van) landschap.
Niet alleen windturbines, maar ook getijdencentrales en de Blue Energy centrale kunnen de landschappelijke waarde van de Waddenzee negatief beïnvloeden. Naar verwachting zullen de effecten echter minder groot zijn vanwege de beperkte ruimtelijke omvang en andere typen locaties. Desondanks zal hieraan aandacht moeten worden besteed door de initiatiefnemers.
Impact menselijke activiteiten op mariene ecosystemen
Als eerste stap is gekozen voor een impact analyse, ten einde zicht te krijgen op de natuurwaarden van de Waddenzee die mogelijk substantiële effecten van hernieuwbare energie ontwikkeling gaan ondervinden. Hiervoor is de ODEMM methode gebruikt (Knights et al. 2015). Ook de redelijk vergelijkbare CUMULEO benadering kan voor dit doel worden ingezet (Karman & Jongbloed 2008, de Vries et al. 2010). ODEMM (Options for Delivering Ecosystem based Marine Management) is ontwikkeld binnen een door de EU gesubsidieerd FP7 project. ODEMM gebruikt alle routes waarlangs menselijke activiteiten het ecosysteem kunnen beïnvloeden. Dit gebeurt door middel van een systematische beschrijving van zogenaamde effect-keten relaties. Zulke relaties zijn gebaseerd op het Driver-Pressure-State-Impact-Response (DPSIR) concept, waarbij de effect-keten bestaat uit D (driver (sector) – P (pressure (factor) – S (state (kenmerk).
Voor elk van deze ketens wordt de bijdrage aan het risico op het niet behalen van de goede milieutoestand bepaald. Het risico van een effect-keten wordt door vijf criteria bepaald: (1) overlap in ruimte en (2) tijd (als er geen overlap is, kan er geen effect zijn), (3) de mate van impact (bijvoorbeeld onderscheid tussen acute dan wel chronische effecten), (4) persistentie (hoeveel jaar na het verwijderen van de factor is het effect nog merkbaar), en (5) de veerkracht (herstel na impact) van het ecologische kenmerk (Knights et al. 2015, Piet et al. 2014 en 2015). Voor de evaluatie van maatregelen worden twee risico-aspecten berekend:
In deze analyse zijn voor lange-termijnmonitoring alleen de ketens met een verwacht substantieel impact risico, geselecteerd. Inzicht in de hersteltijd (recovery lag) is relevant vanwege de verwachte periode dat effecten meetbaar zijn nadat activiteiten zijn gestopt. Dit kan via monitoring worden geverifieerd.
Impact van hernieuwbare energie op natuurwaarden van de Waddenzee
Er is een analyse volgens de ODEMM methodiek uitgevoerd voor Blue Energy, windturbines en getijdencentrales. Eerst zijn kruistabellen gemaakt van de relatie tussen activiteiten en drukfactoren en voor de relatie tussen drukfactoren en ecocomponenten (soorten en habitattypen). Daarmee zijn alle potentiële effectketens samengesteld. Vervolgens zijn deze ingeschat waaruit voorlopige resultaten volgden voor de identificatie van relevante combinaties van activiteiten-drukfactoren-ecocomponenten (tabel 1). Als laatste stap is nagegaan welke van de mogelijk relevante combinaties reeds worden gemonitord en welke nog niet.
Voor de drie hernieuwbare energievormen zijn steeds twee situaties beoordeeld: de huidige situatie, die kleinschalig is, en de toekomstige situatie na een opschaling van de capaciteit. Omdat de mate van opschaling nog niet bekend is, moeten grote aannames worden gedaan. De betrouwbaarheid van impact assessments zal verbeteren wanneer er meer concrete gegevens bekend worden over de omvang van de opschaling en de gekozen locaties.
In tabel 1 wordt vermeld of de drukfactor of ecocomponent van de beoordeelde effectketen onderdeel is van een bestaand monitoringprogramma. Zoöplankton en vleermuizen blijken nog niet te worden gemonitord. Andere soorten worden nog niet gemonitord op de eventuele effecten van de hier relevante activiteiten en drukfactoren. Hiernavolgend zal meer in detail worden ingegaan op mogelijke effecten en de behoefte aan monitoring voor Blue Energy, windturbines en getijdencentrales.
Tabel 1. MP = monitoringprogramma.
Activiteit | Drukfactor (KRM) | Ecocomponent | in MP | MP |
Blue Energy | Filtratie | Vis | F3, F4 | 1,2 |
Blue Energy | Filtratie | Vislarven | ||
Blue Energy | Filtratie | Grote ongewervelden | ||
Blue Energy | Filtratie | Schelpdierlarven | ||
Blue Energy | Filtratie | Bodemdierlarven | ||
Blue Energy | Filtratie | Zoöplankton | ||
Blue Energy | Filtratie | Fytoplankton | ||
Blue Energy | Zoet-zout veranderingen | Vislarven | ||
Blue Energy | Zoet-zout veranderingen | Grote ongewervelden | ||
Blue Energy | Zoet-zout veranderingen | Schelpdierlarven | ||
Blue Energy | Zoet-zout veranderingen | Bodemdierlarven | ||
Blue Energy | Zoet-zout veranderingen | Zoöplankton | ||
Blue Energy | Zoet-zout veranderingen | Fytoplankton | ||
Blue Energy | Vertroebeling | Fytoplankton | ||
Blue Energy | Elektromagnetische veranderingen | Vis | F3, F4 | 1,2 |
Blue Energy | Onderwatergeluid | Vis | F3, F4 | 1,2 |
Getijdencentrale | Botsingen | Zeezoogdieren | Z1 | ? |
Getijdencentrale | Onderwatergeluid | Zeezoogdieren | Z1, Z3, Z4, Z5 | 2 |
Windturbines | Barrière | Broedende zeevogels | 3 | |
Windturbines | Barrière | Trekkende landvogels | V2, V3, V4, V6, V7, V12 | 3 |
Windturbines | Barrière/aantrekking | Trekkende vleermuizen | ||
Windturbines | Barrière/aantrekking | Trekkende vleermuizen | ||
Windturbines | Botsingen | Broedende zeevogels | V2, V3, V4, V6, V7, V12 | 3 |
Windturbines | Botsingen | Trekkende landvogels | V2, V3, V4, V6, V7, V12 | 3 |
Windturbines | Botsingen/barotrauma | Trekkende vleermuizen | ||
Windturbines | Botsingen/barotrauma | Residente vleermuizen | ||
Windturbines | Habitatverlies | Broedende zeevogels | V2, V3, V4, V6, V7, V12 | 3 |
Windturbines | Habitatverlies | Residente vleermuizen |
In de analyse van de Blue Energy centrale is filtratiecapaciteit een belangrijke factor. Deze bedraagt momenteel 0.05 m3 water per seconde. Een opschaling tot 200 m3 per seconde wordt voorzien; een factor 4000 hoger. Uitgaande van het uitwisselingsvolume van de westelijke Waddenzee van ca. 300 miljoen m3/dag, is het aandeel van de uitstroom van huidige Blue Energy centrale 0,00038% en het aandeel van de opgeschaalde Blue Energy centrale 5,8%. In het laatste geval gaat het dus om een aanzienlijk aandeel.
Effecten zijn te verwachten bij zoöplankton, met name copepoden (roeipootkreeftjes), larven van bodemdieren (schelpdieren, wormen), kwallen en vislarven. De mate waarin deze effecten (in ruimte en tijd) op het zoöplankton optreden, is afhankelijk van de omvang van de in- en uitstroomcapaciteit van de centrale.
Veel soorten zoöplankton hebben een brede zouttolerantie (euryhalien). Zoöplankton is gevoelig voor waterstroomverandering en drukverschil, en daardoor komen effecten van getijdencentrales in beeld. Ook andere factoren kunnen een grote invloed uitoefenen op ontwikkeling en samenstelling van zoöplankton denk aan eutrofiëring, klimaatverandering en invasieve soorten. Verschuivingen in de reproductiecyclus van bodemdieren van de Waddenzee zijn heel goed te monitoren aan de hand van zoöplankton in de waterkolom.
Het is aanbevolen de effecten van de Blue Energie centrale gericht te onderzoeken op een relevante schaal (in tijd en ruimte) afgestemd op de (filter)capaciteit van de centrale. Daarnaast zijn de effecten van zoöplankton op de installaties relevant. Met name de effecten van ribkwallen op membranen en de effecten van mosselen en oesters, vanwege hun aangroei (fouling) op materialen.
Er is een algemene behoefte aan lange-termijnmonitoring van zoöplankton in de Waddenzee. Deze vindt momenteel niet plaats maar kan het inzicht in het functioneren van het ecosysteem versterken. Deze behoefte komt niet alleen voort uit de eventuele effecten van een opgeschaalde Blue Energy centrale.
De Commissie MER (2014) heeft recent geadviseerd wat er in het kader van windenergie op de Noordzee gemeten of beoordeeld moet worden. De Commissie verwacht dat het plan alleen voor de vitaliteit van populaties van vogels, vleermuizen, zeezoogdieren en eventueel beschermde vissoorten gevolgen kan hebben en geeft aanwijzingen voor de effect-analyse. In de Waddenzee zelf zullen geen windturbines komen te staan, maar wel op aangrenzend land (vasteland en eilanden). Effecten van windturbines op zeezoogdieren en vissen zullen derhalve niet optreden in het waddengebied.
Nieuwe windmolenparken kunnen wel gevolgen hebben voor vogelsoorten die het gebied tijdens de trek passeren en voor zeevogels die in het gebied foerageren en/of rusten. De vitaliteit van populaties kan te lijden hebben onder sterfte, barrièrewerking en/of aantasting van het leefgebied. Bij vleermuizen gaat het om aanvaringsslachtoffers en barotrauma van trekkende soorten. Bij uitbreiding van het aantal windturbines in het waddengebied kunnen we dezelfde type verstoringen verwachten.
Momenteel is er al een aanzienlijk aantal windturbines aanwezig in de kuststrook van het waddengebied in de noordelijke provincies. Op de Afsluitdijk staan windturbines bij Den Oever en Kornwerderzand.
De Afsluitdijk ligt op een trekroute voor vleermuizen en vormt mogelijk zelfs de belangrijkste migratiecorridor binnen Nederland al is dat nog niet wetenschappelijk onderbouwd. Dit is een gevolg van de trechterwerking voor vleermuizen die in voorjaar en najaar over land willen trekken. Vleermuizentrek is ook waargenomen bij Rottum. Op de andere Waddeneilanden zijn er geen gerichte waarnemingen gedaan. Het is te verwachten dat er ook een aanzienlijke trek van Texel naar het vasteland plaatsvindt. Vleermuizen zijn gevoelig voor botsingen en barotrauma met windturbinebladen, en voor verlichting.
De mogelijke effecten van getijdencentrales zijn gebaseerd op een nog niet formeel gepubliceerde passende beoordeling van een getijdencentrale in het Marsdiep (Smit et al. in voorbereiding).
Aanbevolen is de effecten van een getijdencentrale al in de testfase op locatie te onderzoeken. Daarnaast een lange-termijnmonitoring naar het effect van onderwatergeluid op de verspreiding van zeezoogdieren (bruinvissen, zeehonden) in de Waddenzee. Mochten getijdencentrales grootschalig worden toegepast, is controle/monitoring van zeezoogdieren op verwondingen ook relevant. Hierbij dient men zich te realiseren dat er ook andere oorzaken zijn van dodelijke en niet-dodelijke verwondingen van zeezoogdieren zoals visnetten, scheepsschroeven en predatoren (Leopold et al. 2014).
Uit de voorgaande analyse in dit hoofdstuk en de geïdentificeerde effectketens van hernieuwbare energie in en bij de Waddenzee (tabel 1) kan een lijst met voor monitoring in aanmerking komende drukfactoren (tabel 2) en ecocomponenten (tabel 3) worden samengesteld. Vervolgens is aangegeven of deze wel of niet onderdeel zijn van de huidige monitoringsprogramma’s. Als dat wel zo is, blijkt dat de monitoring vaak niet op de juiste ruimtelijke en temporele schaal plaatsvindt. Daardoor schiet de huidige monitoring tekort om directe effecten te kunnen bepalen en indirecte effecten op ecosysteemniveau te kunnen registreren.
De ruimtelijke schaal is zeer specifiek en lokaal wat samenhangt met de (voorziene) locaties van de structuren voor hernieuwbare energie. De temporele schaal varieert zeer sterk afhankelijk van de periode waarin de betreffende soorten relatief talrijk zijn. Voor sommige soorten is het zomerhalfjaar belangrijk voor andere de trekperiode in voorjaar en najaar.
Tabel 2. MP = monitoringprogramma’s, M = monitoring
Drukfactor (KRM) | Monitoringparameter (WaLTER) |
Onderdeel huidig MP |
Schaal voor ruimte en tijd | Prioritair voor uitbreiding M |
Filtratie | Waterinname door infrastructuren | Nee | Nee | Ja |
Botsingen | (Bewegende) Infrastructuren | Nee | Nee | Ja |
Barrière voor soortbewegingen | Bewegende) Infrastructuren | Nee | Nee? | Ja |
Habitatverlies (verdrijving) | Verspreiding soorten? | Ja (indirect) | ? | Nee |
Zoet-zout veranderingen | Zoutgehalte | Ja | ? | Nee |
Vertroebeling | Troebelheid/doorzicht | Ja | Nee? | Nee |
Elektromagnetische veranderingen | Elektromagnetische straling | Nee | Nee? | Nee |
Onderwatergeluid | Onderwatergeluid/geluid | Ja | Nee? | Nee |
Tabel 3. MP = monitoringsprogramma’s
Ecocomponent en parameter (WaLTER) | Onderdeel huidige MP | Schaal voor ruimte en tijd | Prioritair voor uitbreiding M |
Vis | Ja | ? | Nee |
Vislarven | Nee? | Nvt | Nee |
Fytoplankton | Ja | Nee? | Nee |
Zoöplankton | Nee | Nvt | Ja |
Schelpdierlarven | Ja? | Nee? | Nee |
Grote ongewervelden | Nee? | Nee? | Nee |
Bodemdierlarven | Nee | Nee | Nee |
Zeezoogdieren | Ja | ? | Nee |
Broedende zeevogels | Ja | Ja? | Nee |
Trekkende landvogels | Nee? | Nee? | Nee |
Trekkende vleermuizen | Nee | Nvt | Ja |
Residente vleermuizen | Nee | Nvt | Ja |